|
home
uitnodiging
start
deelnemers
opdrachten
route
uitslag
fotoboek
organisatie
|
(geleend op het web
en speciaal voor de Soap van de Zeep aangepast)
Twaalf
sterrenbeelden behoren tot de Dierenriem: Vissen, Ram, Stier,
Tweelingen, Kreeft, Leeuw, Maagd, Weegschaal, Schorpioen, Schutter,
Steenbok en Waterman. In het vlakke Nederland staat altijd de helft van
de Dierenriem boven de horizon. De mens staat altijd in het midden van
de Dierenriem. Meestal zijn echter niet meer dan vijf Dierenriembeelden
tegelijk waarneembaar.
Van het
opkomende en ondergaande beeld zijn alleen de helderste sterren te zien.
Als de Vissen opkomen, gaat de Maagd onder; bij het ondergaan van de
Vissen komt de Maagd op. Voor ons staan de Vissen en de Maagd tegenover
elkaar. Dus:
beelden
die tegenover elkaar aan de hemel staan, zijn:
Vissen –
Maagd
Ram - Weegschaal,
Stier - Schorpioen,
Tweelingen - Schutter,
Kreeft - Steenbok en
Leeuw - Waterman.
Zon, maan en
planeten bevinden zich altijd tussen de sterren van de Dierenriem. De
lichtpunten in het omliggende gebied van bijv. de maan zijn de sterren van
een Dierenriembeeld. Staat de maan tussen de sterren van de Leeuw, dan
heet dit: "De maan staat in de Leeuw". Elk zichtbaar
Dierenriembeeld bevindt zich ergens in die brede strook waar de zon door
het jaar heen aan de hemel kan staan. De Dierenriembeelden (én de
planeten) verschijnen aan de hemel tussen de laagste en de hoogste
zonnebanen.
De jaarlijkse gang van de zon door
de Dierenriem
Door het jaar heen verandert de
sterrenhemel. Van
maand tot maand staat er bijv. bij zonsondergang een ander beeld
aan de oostelijke hemel. De sterren bewegen sneller langs hun hemelboog
van oost naar west dan de zon. De zon 'houdt zich in' en is na een maand
aangekomen in het later opkomende en ondergaande Dierenriembeeld, dat meer
oostelijk is gelegen. De zon komt van maand tot maand in een ander
Dierenriembeeld. Hij beweegt door de Dierenriem van de Vissen naar de Ram,
Stier, Tweelingen enz.
De zon staat na (gemiddeld) 24 uur weer in het zuiden. De sterren
culmineren al na 23 uur en 56 minuten. Na 30 dagen culmineren ze 30 keer
vier minuten vroeger ofwel al twee uur vroeger. Wanneer we maandenlang 's
avonds om bijv. 22 uur naar een bepaald sterrenbeeld kijken, zien we dat
dit een maand later 30° meer westwaarts staat op zijn hemelboog. De
twaalf Dierenriembeelden zijn een maand later 'een plaats' opgeschoven;
elk beeld staat 30° verder op zijn hemelboog van oost naar west.
In het grootste Dierenriembeeld, de Maagd, verblijft de zon ongeveer 46
dagen. In het volgende beeld, de kleine Weegschaal, is de zon slechts 19
dagen. De Dierenriembeelden zijn ongelijk van grootte. Meestal volgt op
een groot beeld een klein beeld. Het midden van de beelden ligt wel op
regelmatige afstanden (ongeveer 30°) van elkaar. Na ongeveer 30 dagen is
de zon uit het midden van een beeld naar het midden van het oostelijker
gelegen beeld verschoven. Na een half jaar staat de zon in het
tegenoverstaande beeld van de Dierenriem.
Een voorbeeld: In de Kersttijd kunnen we de Schutter
niet zien. De Schutter komt samen met de zon op en maakt met de
zon een kleine, lage hemelbaan ongeveer van zuidoost naar zuidwest. Bij
zonsondergang, nog geen acht uur na het opkomen, gaan ze samen onder. In
de lange decembernacht zijn de zon en de Schutter onder de horizon. In die
maand is het tegenoverliggende beeld, de Tweelingen, de gehele nacht te
bewonderen.
Bij zonsondergang komen de Tweelingen
ongeveer in het noordoosten op, in het midden van de nacht staan de
heldere sterren Castor en Pollux op hun hoogst in het zuiden en pas
tijdens het ochtendgloren gaan de Tweelingen ongeveer in het noordwesten
onder. Na een half jaar staat de zon in de Tweelingen. Zon en Tweelingen
doorlopen overdag hun grote, hoge hemelboog. En de Schutter maakt van
zonsondergang tot zonsopkomst zijn kleine, lage hemelbaan.
Ook voor de
andere beelden geldt: Het beeld waarin de zon zich bevindt, is onzichtbaar;
de maand ervoor en erna is het hoogstens even in de schemering te zien.
Het beeld dat zich tegenover de zon bevindt, heeft zijn 'gloriemaand': het
staat de hele nacht aan de hemel en bevindt zich in het midden van de
nacht op zijn hoogst in het zuiden. In de maand ervoor en erna is het
beeld bijna de hele nacht goed te zien.
De Dierenriembeelden die in de avondschemering ongeveer gelijktijdig
beginnen op te lichten, waren overdag onzichtbaar opgekomen. Ze gaan in de
loop van de nacht onder. Dit na elkaar verdwijnen 'in de donkere aarde' is
te volgen, als je de hele nacht op zou blijven. De avondbeelden gaan elke
volgende maand twee uur vroeger onder. Het beeld dat deze maand op het
einde van de schemering nog even zichtbaar wordt, zal de volgende maand
niet meer te zien zijn. De andere beelden zullen in de komende maanden in
de avondgloed onzichtbaar worden. Het verdwijnen in de gloed van de
ondergaande zon, is het einde van zijn zichtbaarheidsperiode. Dit wordt
genoemd de heliakische ondergang van het sterrenbeeld. (Het Griekse
woord 'helios' betekent zon.)
Na zonsondergang worden aan de hemel die beelden zichtbaar, die de zon in
het komende halfjaar zal doorlopen. ('Het toekomstige gebeuren toont zich
').
De Dierenriembeelden die in het ochtendgloren aan de oplichtende hemel
ongeveer gelijktijdig verbleken, waren 's nachts na elkaar aan de donkere
hemel opgekomen. Na een maand komen ze twee uur vroeger in de nacht op. Ze
zullen de komende maanden steeds langere tijd zichtbaar zijn. Het beeld
dat deze maand net voor het ochtendgloren even vaag zichtbaar is, begint
een nieuwe zichtbaarheidsperiode. De heliakische opkomst van het beeld
is het zichtbaar worden van een beeld uit het licht van de opkomende zon.
Het beeld 'komt op' uit het zonnelicht. Het zal in de komende maanden
steeds vroeger voor de zon opkomen. De zon was het afgelopen half jaar in
de beelden die in de ochtendschemering aan de hemel stonden. ('het
verleden toont zich').
De verschillende hemelbogen van de
Dierenriembeelden
- Van de Dierenriembeelden komen alleen de Vissen en
de Maagd precies in het oosten op.
- De Tweelingen maken van alle Dierenriembeelden de
langste en de meest noordelijke hemelbaan; de Tweelingen culmineren
het hoogst. Zij zijn elk etmaal 17 uur aan de hemel (NO-NW). Ook de
Ram, de Stier, de Kreeft en de Leeuw komen ten noorden van het
oostpunt op en gaan pas na meer dan twaalf uur onder (W-WNW). De zon
doorloopt de Ram, de Stier, de Tweelingen, de Kreeft en de Leeuw in de
lichte tijd van het jaar. We noemen deze vijf Dierenriembeelden de 'lichte
beelden'. In de donkere maanden zijn ze veel uren goed zichtbaar.
Castor en Pollux, de opvallende sterren uit 'het lichtste beeld',
fonkelen in december en januari op het middernachtelijke uur hoog aan
de zuidelijke hemel.
- De Schutter maakt van alle Dierenriembeelden de
kleinste en de meest zuidelijke hemelbaan. De Schutter is elk etmaal
slechts zeven uur boven de horizon (ZO-ZW). Ook de Weegschaal, de
Schorpioen, de Steenbok en de Waterman komen ten zuiden van het
oostpunt op, maken lage hemelbanen en verdwijnen al na minder dan
twaalf uur uit het zicht (WZW-W). De zon doorloopt deze beelden in de
donkere tijd van het jaar. We noemen deze vijf Dierenriembeelden de 'donkere
beelden'. Ze staan in de lichte maanden aan de grijzige hemel en
kunnen relatief weinig uren laag aan de zuidelijke hemel gevonden
worden.
De vier belangrijkste standen van
de Dierenriem
De Dierenriem doorloopt in (bijna) een
etmaal steeds andere standen. Hij daalt van zijn hoogste stand (de
Tweelingen culmineren) via zijn meest westelijke (de Tweelingen gaan onder
in het noordwesten) naar de laagste stand (de Schutter culmineert).
Vervolgens stijgt hij via de meest oostelijke stand (de Tweelingen komen
op in het noordoosten) naar de hoogste stand.
De kleuren voor de
Dierenriemtekens/beelden
Er bestaan verschillende kleurrijke
Dierenriemkaarten. De kleurindelingen die de twaalf verschillende
zonnekwaliteiten in het jaarverloop tot uitdrukking brengen, zoals de
twaalfkleurencirkel van Rudolf Steiner, hebben veel te bieden (zie tabel
6-1).
Steiner ontwikkelde uit de zesdelige kleurencirkel van Goethe (rood, geel,
groen, blauw, violet en purper) een twaalfdelige: Rood, oranje, geel,
groen, blauw, indigo, violet zijn de bekende zeven kleuren van het
zonnespectrum. Perzikbloesem (purper), twee nuances tussen perzikbloesem
en violet en twee nuances tussen perzikbloesem en rood. Dit zijn de vijf
purperkleuren.
Voor de euritmische vertolking van de twaalf stemmingen van de Dierenriem
maakte hij de kleurindeling Ram-rood, Stier-oranje, Tweelingen-geel, enz.
De Steenbok, die tegenover de Kreeft (groen) staat, kreeg het tere
perzikbloesem. De Schorpioen (blauwig lila) en de Schutter (roodachtig
lila) kregen de kleurovergangen tussen het perzikbloesem en het violet; de
Waterman (roze) en de Vissen (teer rood) hebben de kleuren die liggen
tussen het perzikbloesem en het rood.
Een bordtekening van de gekleurde Dierenriem met de mens in het midden is
voor ons een houvast bij het werken met de Dierenriem. De Tweelingen (geel)
staan bovenaan, de Schutter (roodachtig lila) staat onderaan, de Vissen (teer
rood) rechts en de Maagd (indigo) links. Door deze kleurindeling krijgt de
Dierenriemkaart zeggingskracht: De zon doorloopt in de lichte tijd van het
jaar de beelden met een heldere, duidelijk onderscheidbare kleur (rood,
oranje, geel, groen, blauw). De zon doorloopt in de donkere tijd van het
jaar de beelden met een 'geheimzinnige', moeilijk te onderscheiden kleur
(de purperkleuren).
- De zon doorloopt in de uitwikkelende tijd van het
jaar de 'roodgetinte beelden' Steenbok, Waterman, Vissen, Ram en Stier.
- In de inwikkelende tijd van het jaar doorloopt de
zon de 'blauwige' beelden Kreeft, Leeuw, Maagd, Weegschaal, Schorpioen
en Schutter.
De twaalf Dierenriemtekens
De indeling
van de Dierenriem in twaalf (bijna) even grote tekens stamt uit de Griekse
tijd. De grenzen van de tekens werden bepaald door te kijken naar de
seizoenen. Op de eerste lentedag kwam de zon in het teken Ram, op de
eerste zomerdag in het teken Kreeft enz. De duur van de seizoenen is
echter niet constant, maar verschuift door de eeuwen heen. Vanaf 1246 na
Chr. is de winter het kortste seizoen, de zon is in de winter het dichtst
bij de aarde. Na 6430 is de zon in de lente het dichtst bij de aarde en
zal de lente het kortste seizoen zijn.
Deze eeuw begint de lente meestal niet meer op 21 maart, maar op 20 maart.
De zon komt op 20 maart in de Ram. Er zijn kleine jaarlijkse schommelingen
van een dag, die samenhangen met het feit dat het jaar niet precies 365
dagen duurt, maar bijna een kwart dag langer. De zon doorloopt de twaalf
zonnetekens ongeveer als volgt.
De
Ram - het zonneteken van 20 maart tot 18 april
De
Stier - het zonneteken van 19 april tot 19 mei
De
Tweelingen - het zonneteken van 20 mei tot 20 juni
De
Kreeft - het zonneteken van 21 juni tot 21 juli
De
Leeuw - het zonneteken van 22 juli tot 21 augustus
De
Maagd - het zonneteken van 22 augustus tot 21 september
De
Weegschaal - het zonneteken van 22 september tot 22 oktober
De
Schorpioen - het zonneteken van 23 oktober tot 21 november
De
Schutter - het zonneteken van 22 november tot 20 december
De
Steenbok - het zonneteken van 21 december tot 19 januari
De
Waterman - het zonneteken van 20 januari tot 18 februari
De
Vissen - het zonneteken van 19 februari tot 19 maart
Het Dierenriembeeld en 'je
Dierenriemteken'
Op de dag van de geboorte is het
sterrenbeeld waarin de zon staat natuurlijk niet te zien. Ook op je
verjaardag is dat sterrenbeeld niet te zien. Dit Dierenriembeeld maakt
overdag zijn hemelboog en is 's nachts samen met de zon onder de
horizon. Een half jaar na je verjaardag, heeft het sterrenbeeld zijn beste
zichtbaarheid, zijn gloriemaand. Er kan in de klas een probleem opduiken:
de leerling die bijv. op 6 januari zijn verjaardag heeft, zegt dat hij
niet een Schutter is, maar een Steenbok. Hiermee wordt bedoeld dat het
Dierenriemteken waarin de zon bij de geboorte stond, Steenbok is. "Ik
ben Steenbok" betekent dat het zonneteken Steenbok is. Tegenwoordig
heeft het zonneteken meestal niet dezelfde naam als het sterrenbeeld
waarin de zon stond bij de geboorte (en op de verjaardag). De zon staat
elk jaar op de verjaardag van deze leerling tussen de sterren van het
Dierenriembeeld Schutter. In de astrologie kijkt men meestal naar de
indeling van de zonneweg in twaalf tekens en zegt men dat op 6 januari de
zon zich bevindt in het Dierenriemteken Steenbok (vergelijk Schultz,
hoofdstuk V, IX, blz. 201, 202 en Kaart I). In een zevende klas kunnen de
verschillen tussen een Dierenriem-teken en een Dierenriem-beeld alleen op
vereenvoudigde wijze worden toegelicht:
- We zien aan de hemel de sterren van de
Dierenriembeelden, het ene beeld is groter dan het andere.
- De indeling van de jaarlijkse zonnebaan door de
Dierenriem in twaalf even grote Dierenriemtekens is meer dan 2.000
jaar oud. In die tijd stond de zon op 6 januari wél zowel in het
sterrenbeeld Steenbok als in het teken Steenbok. De 'vaste sterren'
blijken in de loop van honderden, duizenden jaren van hemelboog te
veranderen. Ze doorlopen ook zo'n uit- en inwikkelende gang als de zon,
maar dan veel trager, onopmerkzaam langzaam (voor een cyclus hebben ze
bijna 26.000 jaar nodig; zie deel II). De Steenbok doorliep 2.000 jaar
terug zulke lage hemelbogen als de zon in de eerste maand nadat hij
zijn laagste hemelbogen had doorlopen (22 december - 20 januari); hij
maakte toen elk etmaal ongeveer dezelfde hemelboog als de Schutter
tegenwoordig. De Steenbok had ongeveer 2.000 jaar nodig om zich zoveel
uit te wikkelen als de zon doet in een maand. De zon staat gedurende
ons hele leven elk jaar van ongeveer 20 januari tot 15 februari tussen
de sterren van de Steenbok.
In de astrologie wordt (meestal) niet
gerekend met de plaats van de zon tussen de sterren van het
Dierenriembeeld, maar met zijn plaats in het Dierenriemteken. De indeling
van toen wordt ook nu nog gebruikt. Toen stond de zon op 6 januari in het
Dierenriembeeld/teken Steenbok. De mensen die op 6 januari geboren worden,
hebben als zonneteken de Steenbok.
Aansluitende thema's als het verschuiven van het lentepunt, het Platonisch
wereldjaar en de opeenvolgende cultuurperiodes kunnen genoemd worden, maar
zijn geen onderwerpen om met zevende klassers aan te werken.
Als we geen nadruk leggen op de grenzen van de beelden en de tekens, maar
de plaats van de zon in de Dierenriem slechts globaal aanduiden (in maart
staat de zon in de Vissen, in juni in de Tweelingen, in september in de
Maagd enz.), ontstaan er waarschijnlijk geen vragen naar het verschil
tussen 'de astronomische beelden' en 'de astrologische tekens'.
Vaak klinkt als bezwaar tegen de astrologie dat de astrologen niet kijken
naar de werkelijke plaats van de planeten tussen de sterren van de
Dierenriembeelden, maar naar een verouderd schema. Toch heeft het
astrologische schema een zin: de twaalf tekens zijn op te vatten als de
twaalf verschillende tekens van de dynamiek van de zon in het jaarverloop
(zie de geschiedkundige beschouwing).
De grenzen tussen de
Dierenriembeelden
De officiële
grenzen tussen de Dierenriembeelden zijn gebaseerd op een afspraak van de
Internationale Astronomische Unie (I.A.U.) uit 1928. Met noord-zuid en
oost-west lopende lijnen werd de hemel in 88 gebieden verdeeld. Bij deze
ruimtelijke indeling ging de I.A.U. uit van de 48 Ptolemaeïsche
sterrenbeelden (de beelden waarvan de namen een mythologische oorsprong
hebben) en van de zogenaamde moderne beelden (de beelden die in de 17e
en 18e eeuw zijn ontworpen). De grenzen liggen meestal in de
lege gebieden tussen de sterren van het ene beeld en die van het andere.
De grenzen zijn dus geen 'kosmisch gegeven'. Het heeft meer zin te spreken
over de week waarin de zon in het volgende Dierenriembeeld komt, dan over
de dag.
De sterrenbeelden zijn geen "natuurlijk fenomeen" zoals de
planeten. Zie de geschiedkundige beschouwing over het ontstaan van de
namen en de gestalten van de sterrenbeelden.
|
De Sterren!
HUN
Tekens
!
|
|